Vaders en dochters

‘Papa, jij doet niet je best!’ zegt het meisje verontwaardigd tegen haar vader die dicht naast haar zit. Zojuist is de zorgvuldig door hen gebouwde toren ingestort. ‘Jawel’, zegt hij. ‘Ik dacht als ik het nu héél snel doe, dan blijft hij misschien wel staan.’ Hij aait zijn dochter lachend over haar bol, terwijl zij de stukken bij elkaar raapt, vastbesloten om opnieuw te beginnen.

Ik zit aan de grote leestafel van een koffietentje waar ik regelmatig kom als ik een uurtje moet wachten op mijn dochter. Het meisje en haar vader tegenover mij ontroeren me. Zo dicht bij elkaar, spelend, genietend en kibbelend. Misschien zijn ze ook wel aan het wachten. Of zomaar even samen wat aan het drinken op zaterdagmorgen. Het meisje schat ik een jaar of vijf, zes. De leeftijd van mijn eigen meisje toen haar vader plotseling overleed. Het pijnlijke besef dat het voor mijn dochter daar toen stopte, doet mijn hart even samenknijpen. Ik slik en knipper met mijn ogen. Ik wil niet dat de ontroering plaats maakt voor verdriet.

Voor leuke vaders met hun dochters smelt ik altijd al een beetje. Ik weet natuurlijk helemaal niet of ze echt zo leuk zijn, maar de nabijheid die ik in het contact waarneem, raakt een oud verlangen in mij. Mijn vader was een lieve man, maar beperkt in zijn vermogen om de liefde voor zijn dochters om te zetten in steun, zorg en warm contact. Als klein meisje fantaseerde ik over een grote, sterke papa die mij beschermde en zorgde dat alles goed kwam. Ik heb een dierbare herinnering aan een moment met mijn vader, waarin ik die bescherming en veiligheid ook even gevoeld heb.

Toen ik indertijd mijn man ontmoette smolt ik ook. Ik smolt al toen hij over zijn kinderen vertelde en ik ze nog niet eens ontmoet had. De enorme liefde die daar uit sprak. Ik werd getuige van zijn pijn van het moeten missen als zij bij hun moeder waren. Jaren later was er zijn opgetogenheid dat hij met onze dochter het allemaal full time mee zou gaan maken. Gelukkig nog volledig in onwetendheid over hoe onwaar dat zou worden.

‘Papa, waar was ik toen ik nog niet geboren was?’ Het is zaterdagochtend en onze vierjarige dochter ligt aan zijn kant, naast hem in ons bed. ‘Toen zat je in mama’s buik’. ‘Maar toen ik nog niet in mama’s buik was?’  ‘Toen was jij er nog niet.’ Fronsend zegt ze: ‘Maar ik moet toch ergens geweest zijn?’ We kijken elkaar aan, beseffend dat dit binnenkort om meer uitleg vraagt. Na een stilte, ineens: ‘Maar papa, ik weet al waar ik was! Jij hebt gezegd dat je een hemel hebt van de lucht en een hemel van de dode mensen. Er is denk ik nog een hemel, de wachthemel en daar was ik!’  Ik zie zijn ogen volschieten van ontroering over deze vindingrijkheid. Hij trekt haar tegen zich aan en zegt: ‘Ja lieverd, natuurlijk, dáár was jij, in de wachthemel’.

Mijn dochter komt binnen en ploft naast me neer aan de grote tafel. ‘Hé mam, hebben we haast of mag ik nog thee voor we gaan?’ Ik kijk haar aan, mijn mooie puber met haar vrolijke ogen en rode lippen. Nee we hebben geen haast. En natuurlijk mag ze thee. Dan nemen we er gewoon ook wat lekkers bij. Ik wil samen met haar- zonder dat ze het weet- het leven even vieren.